Op 2 november 1865 vindt in Dordrecht de tewaterlating van de Kaiyo-Maru plaats. Dit tot dan toe grootste in Nederland vervaardigde houten oorlogsschip, is gebouwd op de werf van C. Gips & Zonen. Eind 1866 vertrekt de Kaiyo-Maru met een Nederlandse bemanning en Japanse officieren richting Japan, waar het vlaggenschip van de jonge Japanse marine wordt. Hoewel het schip maar kort in de vaart is geweest – het vergaat in 1868 – heeft het gezorgd voor een blijvende relatie tussen Dordrecht en Japan. Het schip is bij veel Japanners nog altijd een begrip.
Fluitschip, bootschip, katschil, galjoot, hoeker, deze scheepstypen bepalen in de achttiende eeuw het aanzien van de Nederlandse koopvaardijvloot. Rond 1750 ontstaat er behoefte aan een sneller schip, voor de intercontinentale vaart op de West.
Dit is het model van het zeilschip de ‘Willem Barents’, dat wordt gebouwd om naar het Poolgebied te kunnen varen, voor wetenschappelijke expedities en om een gedenkteken te plaatsen op Nova Zembla waar Barentsz overwinterde.
Onder anderen Simon van Gijn zamelt er geld voor in. Het wordt een relatief klein zeilschip; een groot vaartuig of stoomschip blijkt te duur. De romp is versterkt, als bescherming tegen ijsschotsen. Achter de mast zit een lier om sleepnetten en meetapparatuur aan boord te hijsen.
Dit is een model van een schip dat moet zijn gebouwd volgens het charter van 145 Amsterdamse voet (40,75 meter). De VOC kent sinds 1697 drie klassen of charters, met afmetingen van respectievelijk 130, 145 en 160 Amsterdamse voet tussen de voor- en achtersteven. Dirk de Kater van Gijn, Simons vader, koopt dit model in 1861 voor 60 gulden bij veilinghuis Mak van Waay. Simon neemt zijn belangstelling voor scheepsmodellen en -tekeningen over.